Drie maanden terug belde ik mijn huisarts, helemaal overstuur. Alles voelde somber en zwaar. Geen energie, geen motivatie, geen doel. De diagnose was duidelijk: depressie. Het advies? Rust nemen. Dus meldde ik me ziek en had ineens alle tijd voor mezelf.
De eerste weken bracht ik op de bank door. Gewoon staren naar het plafond, terwijl ik me schuldig voelde dat ik niets deed. Maar ik voelde ook verlichting. Geen druk om prestaties te leveren, geen eindeloze e-mails, geen vergaderingen vol bla bla. Alleen stilte, het was alsof ik weer adem kon halen.
Toen was er dat festivalweekend. Een vriendin had een extra kaartje. “Je hoeft niks te doen,” zei ze. En ik ging mee. Het was alsof ik opnieuw op adem kwam. De bas dreunde door me heen, de zon scheen op mijn gezicht, mensen waren gewoon aan het leven.
Vanaf dat moment was ik verkocht. Niet aan medicijnen of zelfhulpliteratuur, maar aan dansen, biertjes, techno en vrijheid. Festivals zijn het enige moment waarop ik me weer gewoon mens voel — geen patiënt of probleem, en zeker geen burn-outcijfer in een Excelbestand.
Ziek zijn is niet hetzelfde als dood zijn
Misschien vraag je je af: “Ziek in je hoofd, maar wel naar Lowlands?” Yep. Precies. Want ziek zijn betekent niet dat ik binnen opgesloten moet zitten met dikke sokken, onder een deken van schuldgevoelens.
Er bestaat een misverstand dat mensen met een depressie niet mogen lachen. Dat we geen plezier zouden mogen hebben, niet mogen dansen of genieten. Maar wat als juist dát is wat echt helpt? Geen pil, maar een artiestenschema.
Ik ben niet lui. Ik ben gewoon uitgeput. En ik ben ook niet gek. Ik zoek simpelweg naar licht in de duisternis, en soms knippert dat licht boven een dj-booth. Dus ja: ik ben ziek, maar ook levend.
Natuurlijk voel ik me soms schuldig. Vooral als ik op maandagen terugkijk naar foto’s terwijl mijn collega’s in eindeloze vergaderingen zaten. Maar dan denk ik: waarom zou ik me schamen voor datgene wat me staande houdt?
De werkdruk heeft me uitgeput. De nooit aflatende verwachtingen, altijd bereikbaar moeten zijn, vergaderingen die nergens over gaan. En ineens zie ik: er is een leven buiten dat systeem. Rust én ritme. Ziek zijn heeft me dat doen inzien.
Er is zelfs een zekere bevrijding. Geen routine van 9 tot 5, geen stress van het werk, geen spreadsheets die mijn leven leegzuigen. Natuurlijk komt er ooit een dag dat ik terug moet. Maar nu? Nu dans ik zolang het kan.
Ben ik fout, of misschien gewoon eerlijker dan de rest?
Sommige mensen vinden mijn verhaal verschrikkelijk. “Profiteur!” roepen ze. Of: “Als je naar festivals kunt, kun je ook werken.” Maar wat weten zij van depressie? Wat weten zij van de leegte die je helemaal opvreet?
Mijn huisarts zegt: herstel is iets persoonlijks. Voor de één is het een wandeling met de hond, voor mij is het drie dagen dansen onder laserlichten. Is dat verkeerd? Waarom? Omdat het niet in jouw voorstelling van een ‘ziektebeeld’ past?
Ik bedrieg niemand. Ik ben bezig met herstel, op mijn eigen manier. Als het alternatief is dat ik thuis blijf liggen en me afvraag of ik dit nog wel aankan, kies ik liever voor een dansvloer.
En weet je wat pas echt ziek is? Dat we in een samenleving leven waar je pas mag rusten als je compleet uitgeput bent. Dat je pas mag genieten na goede prestaties. Dat je stilletjes moet lijden om gehoord te worden.
Misschien is het tijd voor wat meer eerlijkheid. Over hoe we ons echt voelen. En hoe herstel eruitziet voor mensen die niet in het standaardplaatje passen. Misschien ben ik niet zwak, maar iemand die eindelijk voor zichzelf kiest.
Dus oordeel maar. Maar zolang ik me beter voel op een festival dan in een behandelkamer, blijf ik daarheen gaan. Liever een dansende depressieve vrouw dan een gebroken medewerker in stilte. Misschien ben ik ziek, maar ik leef weer volop.